Magazine

Het Paradijs en Den Bouw: hoe Brabant op stoom kwam

Door Floris van Alebeek — 27 maart 2023

Zeg je Eindhoven, dan zeg je Philips. Maar een kleine eeuw voordat Philips in 1891 werd opgericht, beleefde Eindhoven al een eerste industriële groeispurt. Op twee kunstwerken, te zien in Het verhaal van Brabant, zie je de eerste voorbeelden van die vroege industrialisering. De voorstelling is behoorlijk geromantiseerd. De frisgroene bleekvelden, melkende boerinnen en herkauwende grazers aan de randen van de stad passen perfect bij de schilderachtige namen van de fabrieksgebouwen die hier te zien zijn: 'Het Paradijs' en 'Den Bouw'.

Den Bouw

Op de gouache — dekkende waterverf op papier — met 'Den Bouw' zie je rechts de oude Stratumse Watermolen bij de Dommel. Deze werd in 1812 aangekocht door Johannes Theodorus Smits. Op zichzelf was dat niet bijzonder, want Smits kwam uit een familie van molenaars, maar rond de Stratumse Watermolen ontstond een heel fabriekscomplex genaamd 'Den Bouw'. Hier werden de spinmachines aangedreven door waterkracht.

Josephus Augustus Knip of Mattheus Derk Knip, Gezicht op ‘Den Bouw’, ca. 1832. Collectie Smits van Oyen, mogelijk gemaakt door Dimensys.

Het Paradijs

Op de gouache met 'Het Paradijs', genoemd naar het landgoed dat hier te zien is, staat nog een textielfabriek van Smits. Voor deze fabriek werd in 1820 een stoommachine uit Luik aangekocht, waarschijnlijk de eerste in Noord-Brabant. Heel indrukwekkend waren de prestaties van de machine blijkbaar niet, want in 1832 werd de stoommachine niet meer benut en gebruikte de fabriek weer waterkracht, behalve wanneer het water in de Dommel te laag stond in de zomer of dichtvroor in de winter. Door de Belgische Opstand in 1830 stegen de steenkoolprijzen en gingen Belgische afzetmarkten voor Noord-Brabantse fabrikanten verloren. Daar kon één stoommachine niets tegen beginnen.

Josephus Augustus Knip of Mattheus Derk Knip, Gezicht op ‘Het Paradijs’, ca. 1832. Collectie Smits van Oyen, mogelijk gemaakt door Dimensys.

Pas aan het eind van de 19de eeuw raakte industriële mechanisering opnieuw in een stroomversnelling. Toch zagen sommigen al vroeg de schaduwkant van deze ontwikkeling. Pieter Jacob Costerus — het latere Tweede Kamerlid — was als vrijwilliger in Noord-Brabant gestationeerd tijdens de Belgische Onafhankelijkheidsoorlog en schreef in zijn dagboek over een bezoek aan deze Eindhovense fabrieken op 15 april 1831: 'De gedachte, dat zoovele honderden van menschen hier hun leven verslijten, alleen om zoodanige werkzaamheden te verrigten, als hun door de machines worden opgelegd, werkzaamheden, gepaard met een geraas en eene eentonigheid, die verschrikkelijk verdienen genoemd te worden, maakte eenen diepen indruk op mij.'

Foto Jan-Kees Steenman

Hoe je het ook ziet — een industrieel paradijs of een verschrikkelijke eentonigheid — de 19de-eeuwse industrialisering zou een stevige stempel op Eindhoven drukken: handnijverheid maakte plaats voor fabrieksproductie, lokaal gemaakte machines voor geïmporteerde stoommachines en de groene omgeving rond de oude stad zou opgaan in de levendige wereldstad van vandaag.

Floris van Alebeek (1993) is conservator geschiedenis bij Het Noordbrabants Museum. Hij studeerde cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Als conservator werkt hij aan tentoonstellingen en voert hij onderzoek uit naar de cultuurhistorische collectie van het museum. Zijn voornaamste interessegebied is religieus erfgoed in Noord-Brabant met een bijzondere focus op de vroegmoderne periode.

Gerelateerde artikelen